top of page

Tijdens de dekolonisering van Nederlands-Indië gedurende de jaren vijftig veranderde het land van een kolonie in een soevereine natiestaat. Dit was een tijd van radicale politieke veranderingen, die ook veel invloed hadden op de socio-culturele verhoudingen tussen mannen en vrouwen. In de nieuwe democratie van de postkoloniale staat kregen kwesties rondom gender een sterke relatie met de natie, waardoor de betekenis van de nationale onafhankelijkheid en democratie voor de Indonesische vrouw een speciale betekenis kreeg. Onder het presidentschap van Soekarno kregen de verscheidene Indonesische vrouwenorganisaties, die allen vanuit een verschillende achtergrond waren opgericht, nationalistisch, communistisch, Islamitisch, Christelijk, of professioneel, een emancipatoire rol in de opbouw van de nieuwe natiestaat: zij deelden immers een genderidentiteit en een inzicht in de prioriteiten van het vrouw-zijn in de nieuwe republiek.[1]

            Het was grotendeels het linkse, antikoloniale beleid van Soekarno, de eerste President van Indonesië, dat ertoe heeft geleid dat de hiërarchie tussen man en vrouw in de vroege jaren van de dekolonisatie verminderd werd. Zijn visie op het communisme, zowel als zijn nationalistische, anti-imperialistische insteek, zijn de belangrijkste actoren geweest: vrouwen moesten actief participeren in de nationale onafhankelijkheidsstrijd en de opbouw van de soevereine, Indonesische Republiek. “Zonder vrouwen kan de revolutie zich niet voltrekken”, stelde Soekarno, die een socialistische samenleving nastreefde onder de mom van de Derde Weg. Hij volgde Lenin’s visie op: zo werden de toegang tot onderwijs voor de vrouw, kon de vrouw vrijuit spreken en meedoen aan politieke manifestaties en mochten zij zelfs meedoen aan militaire trainingen – echter mochten zij deze militaire kennis niet in de praktijk toepassen.[2

            Gerwani zou tot het einde van haar bestaan in 1965 – toen de rechtse President Soeharto aan de macht kwam onder steun van de VS – het domein van de politiek oprekken en de gendergerelateerde strijd opvatten vanuit de metafoor van de mythische godin Srikandi. Zij was volgens de Hindoestaanse godsdienst een oorlogsprinses, maar tegelijkertijd de vrouw van Arjuna, een grote held uit de Mahabharata(omvangrijk en religieus epos uit India, een belangrijke hoeksteen uit het hindoeïsme). Gerwani was assertief, actief en strijdvaardig, maar bleef trouw aan haar partners.

       De belangrijkste partner van Gerwani bleek de Partai Komunis Indonesia (PKI) te zijn: net zoals Srikandi nooit de spirituele superioriteit van haar echtgenoot Arjuna in twijfel zou trekken, zou Gerwani de PKI nooit ontrouw zijn. De militante, onafhankelijke houding van Srikandikwam terug in de activistische politiek van Gerwani. Vrouwen waren een actieve stem in de politiek van de jonge Republiek en onder andere door de actieve deelname aan politiek betraden zij het politieke domein, waardoor zij radicaal braken met de stereotypering en de conservatieve benadering van ‘de vrouw’, die alleen in het ‘sociale’ domein actief zou mogen zijn.[3]

           In 1964 werd – onder druk van Gerwani en onder toestaan van Soekarno – 21 April aangewezen als Nationale Herdenkingsdag van de Javaanse voorvechtster van vrouwenrechten, Raden Adjeng Kartini, dat tevens Hari Kartini wordt genoemd en wordt beschouwd als de nationale dag van de vrouw. Kartini’s verzet jegens de koloniale arrogantie en de arbeidersachtergrond van haar moeder werden constant naar voren gebracht door Gerwani.[4] Ook bestond er een officieel blad van de vrouwenbeweging: ‘het vuur van Kartini’, die al voor 1964 bestond, met als doel het onrecht te bestrijden, en de ouderwetse, traditionele ketenen en het lijden van de vrouwen en de mensen te bestrijden. Gerwani bleek als zustertak van de PKI, de grootste aanhanger van President Soekarno[5], een trouwe vrouw te zijn.

        Soekarno’s visie op de vrouwelijke sekse moet echter wel kritisch bekeken worden: het aantal vrouwen dat hij verslond in zijn leven was groot (hij trouwde met acht vrouwen) en zijn persoonlijke kunstcollectie werd ooit beschreven als “een erotisch Panorama Mesdag. Vrouwen overal, overal waar je keek. Bijkomstig werden de meest aanstootgevende werken door President Soeharto, een vrome Moslim, verwijderd”.[6]Het werk Dua Orang Gadis, geschilderd door de Nederlander Rudolf Bonnet, die in Ubud, Bali, woonde – 10 kilometer verwijderd van het vakantiehuis van Soekarno, kwam na lang onderhandelen in de collectie van Soekarno terecht[7]: het werk toont twee sterk geïdealiseerde, halfnaakte, Balinese vrouwen in een licht-erotisch onderonsje. Beide oplichtende vrouwen doen in hun exotische, fraaie verschijning niet onder aan de vrouwen die werd geschilderd door Nederlanders in de 19e en 20e eeuw in Nederlands-Indië. Hoewel Soekarno de vrouw, vooral in de beginjaren van de revolutie, beschouwde als het tweede wiel van de wagen die de onafhankelijkheid zou brengen, viel hij na de onafhankelijkheid het “bourgeois” feminisme aan dat werd verdedigd door Perwari: vooral wanneer de nationalistische vrouwenbewegingen zaken als polygamie bekritiseerden, keurde Soekarno dit sterk af en stelde dat zij zich meer bezig zouden moeten houden met de ware revolutionaire geest.[8]

“Zonder vrouwen kan de revolutie zich niet voltrekken”: de vrouw als nationale en geïdealiseerde heldin

De Islam, de sharia en nieuwe Gender-dualismen in het Indonesië onder Soeharto en na de Reformasi

Nadat rechtsgezinde generaal Soeharto de macht greep, kwam er een einde aan de linkse revolutie en braken er conservatieve tijden aan wat betreft genderrelaties binnen de jonge Republiek. De vrome moslim Soeharto wist nationalistische en socialistische vrouwenbewegingen in een negatief daglicht te stellen, waardoor de politieke zijde van de ‘socialistische’ vrouw als een seksuele perverse en morele degeneratie werd beschouwd  na 1965. De rechts-militante ideologie van Soeharto was volledig gebaseerd op nationale veiligheid, waardoor een hegemonie van agressieve  masculiniteit in stand kwam, waardoor vrouwelijkheid onder gesteld werd. Feminisme en Gerwani werden na de staatsgreep van Soeharto grotendeels beschouwd als een georganiseerde vorm van prostitutie en het bevorderen van lesbische relaties tussen vrouwen. 

        Enige vorm van affectie tussen de twee verschillende geslachten is verbonden bij wet sinds 2002 in Atjeh: door deze Sharia, ook wel de Islamitische wet of de wet van God genoemd, is deze foto van een koppel – overigens een Atjehneense vrouw en een niet-Atjeheense man – een publiek schandaal geworden. In het blad Tempo Interaktif werd de foto op 25 September 2005 gepubliceerd en een groot deel van de bevolking vroeg zich af hoe deze Indonesische moslima de Islamtische wet zonder enige vorm van berouw kon schenden. Zij liep het gevaar publiekelijk bestraft te worden met de zweepslagen van een bamboestok.

                   Voor mannelijke pubers geldt dat zij na hun eerste zaadlozing ook de sharia-wetten moeten volgen: zij mogen geen alcohol, niet gokken en geen enkele vorm van homoseksualiteit is toegestaan.

          Sinds 2002 geldt de sharia als de wet in de Indonesische provincie Atjeh, dat zich na lange tijd een vorm van autonomie wist te verkrijgen van de centralistische geleide Republiek Indonesië. Het zijn veelal mannelijke politici en religieuze leiders die de Islam gebruiken om de pogingen te legitimeren die hebben geleid tot een vermindering van de vrijheden van de vrouw. Het herleven van Islamitische waarden komt niet alleen voor in Atjeh, dat een extreem voorbeeld is, maar ook in de andere Indonesische samenlevingen: veel Islamitische politieke partijen en andere groeperingen die in de periode na de Reformasi (1998) aan de nieuwe democratie meededen wilden het vrouwelijk lichaam, hun status en hun functie onderwerpen aan de normen en waarden van de Islam.[1] 

           In Mei 2014 werd in Atjeh bijvoorbeeld een vrouw betrapt: zij was samen met een getrouwde man. De mannen straften haar door een groepsverkrachting – een vorm van vigilantie, of ‘eigen rechter spelen’ . Volgens de lokale politiechef, die streng toezicht houdt op het navolgen van de sharia, was het zedendelict onvermijdelijk en kunnen de mannen niet worden bestraft omdat de vrouw zich niet aan de Islamitische kledingrichtlijnen hield en “elke normale man geprovoceerd zou worden “. Dit is een voorbeeld van de manier waarop het vrouwelijke lichaam gefeminiseerd en geseksualiseerd wordt door een religieus-juridische ingreep. Paradoxaal genoeg wordt het lichaam dus niet alleen seksuele, maar ook criminele eigenschappen toegekend.

 

 

Uitgeleide

Hoewel een groot deel van de Indonesische mannen en vrouwen zich kleden volgens de toegenomen Islamitische normen en waarden kan er niet gesteld worden dat de daaruit vloeiende traditionele genderverhoudingen, die sterk zijn gebaseerd op een strikt onderscheid tussen man en vrouw, nooit meer kritisch worden bevraagd. Waar de Nederlandse bezetter een Westerse moderniteit bracht, gelieerd aan het koloniale systeem, en zodoende een biseksueel (man-vrouw) gendersysteem oplegde, mag gesteld worden dat het proces van dekolonisering onder Soekarno, Soeharto en andere Reformasi-Presidenten, evenals door de toegenomen populariteit van de Islam, voortborduurde op deze Westerse duale genderideologie.

               Vandaag de dag is er echter een mondiale beweging die vraagtekens zet achter dit dualisme: ook in Indonesië zijn kritische geluiden die deze vorm van moderniteit binnen genderverhoudingen deconstrueren. Zo schilderde de schilder Sugido een aantal werken, waarin de mythische vrouwenfiguur Srikandi als man is afgebeeld. De tentoonstelling was in 2011 te zien in de Rumah Jawa Gallery: zo wordt een eeuwenoud, traditioneel en inheems figuur de taak toebedeeld als hedendaags symbool voor de kritische benadering van deze seksuele moderniteit Ideologische constructies zijn nooit statisch, en door ontwikkelingen binnen de Indonesische samenleving zal de huidige genderpolitiek- en cultuur zich sowieso aanpassen. Het is ehter nog maar de vraag welke kant op: zal zij meegaan met het toenemende religieus fundamentalisme, of zal zij zich aansluiten bij de meer progressieve tendensen waarin genderneutraliteit en het deconstrueren van het dualime juist op de agenda staan?

Auteur: Max Bouwhuis

Bibliografie

[1] Elizabeth Martyn, The Women’s Movement in Post-Colonial Indonesia, Oxon: RoutledgeCurzon (2005), p. 203.

[2] Mary Margaret Steedly, Rifle Reports: A Story of Indonesian Independence, Berkeley: University of California Press (2013), p. 52.

[3] Saskia Wieringa, Sexual Politics in Indonesia, New York: Palgrave MacMillan (2002), pp. 191-192.

[4] Ibidem, pp. 47-48.

[5] Harold F. Gosnell, ‘Indonesians Go to the Polls: The Parties and their Stand on Constitutional Issues’, in: Midwest Journal of Political Science,mei 1958, p. 158.

[6] J. van den Berg, Een Mors Huis, Schoorl: Conserve (1991), pp. 109-110.

[7] Louis Zweers, ‘Sukarno’s art collection’, in:

[8] Saskia Wieringa, Sexual Politics in Indonesia, New York: Palgrave MacMillan (2002), p. 47.

[9] Dina Afrianty, Northern Indonesia: Local women’s NGOs and the reform of Islamic law in Aceh, London: Routledge (2015), p. 1.

[10] Bron van afbeeldingen: stills uit de video ‘On Patrol With Indonesia’s Notorious Sharia Police’, in: Journeyman’s Sharia Police, gepubliceerdop 15-12-2014, bezocht op 08-06-2016, https://www.youtube.com/watch?v=BwzF4uW0uTU.

bottom of page